Een vierde golf maatregelen om langdurig zieken terug kansen te bieden
De federale regering heeft, op voorstel van minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke, tijdens het begrotingsconclaaf een 4de golf van maatregelen beslist om het Terug naar Werk-beleid in ons land verder te versterken. Het plan heeft o.a. oog voor preventie, met de uitbreiding van het aanbod eerstelijnspsychologische zorg, en zet in op een veel betere en regelmatige opvolging van mensen die al lang arbeidsongeschikt erkend zijn.
De voorbije jaren is in ons land een consequent Terug naar Werk-beleid voor mensen die getroffen zijn door ziekte stap voor stap op gang gebracht. Minister Vandenbroucke heeft in de vorige legislatuur al maatregelen genomen om mensen de beste zorg en ondersteuning te bieden wanneer ze uitvallen en hen terug te begeleiden naar een (deeltijdse) job van zodra dat kan. Met twee golven van maatregelen ging Vandenbroucke daarmee reeds verder dan wat voorzien was in het initiële regeerakkoord van de regering De Croo. Alhoewel die maatregelen nog niet breed en sterk genoeg zijn, zien we toch al het effect van instrumenten die tijdens de voorbije jaren in de steigers gezet zijn. Het feit dat ongeveer 100.000 mensen terug (deeltijds) aan het werk zijn en dat mensen ook steeds vaker doorstromen naar voltijds werk toont dat er geen reden is tot moedeloosheid, wel integendeel.
Tijdens de zomer stelde de regering op basis van het Arizona-regeerakkoord een derde golf van maatregelen op punt, waarmee werkgevers, werknemers, mutualiteiten en artsen extra verantwoordelijkheid krijgen en veel systematischer moeten samenwerken. Deze derde golf is onder meer vertaald in wetsontwerpen die vanaf 1 januari 2026 in werking treden. Maar hier stopt het niet. Tijdens het begrotingsconclaaf heeft minister Vandenbroucke een 4de golf aan maatregelen op tafel gelegd die het systeem voorgoed en grondig moeten veranderen.
Het doel is helder: tegen 2030 moet ons land beschikken over een performant en wendbaar systeem voor de evaluatie van arbeidsongeschiktheid en arbeidspotentieel, dat zowel rechtvaardig als activerend is. De instroom in invaliditeit moet kleiner worden dan de uitstroom, door:
- te vermijden dat mensen instromen in langdurige arbeidsongeschiktheid of er onnodig lang in blijven,
- te stimuleren dat wie kan, geleidelijk of volledig terugkeert naar werk,
- en te waarborgen dat iedereen correct beschermd blijft die dat om medische redenen nodig heeft.
Bij ongewijzigd beleid wacht ons een echte explosie: in 2030 zouden we 682.061 mensen in langdurige arbeidsongeschiktheid hebben, met de maatregelen van de vierde golf komen we uit op 588.613. Dat zijn er dus bijna 100.000 minder dan wat nu verwacht wordt.
De 4de golf van het TNW-beleid
De vierde golf moet van het TNW-beleid één geïntegreerd systeem maken, met drie prioriteiten:
- Voorkomen van instroom via preventie en vroegtijdige detectie.
- Versterken van medische opvolging en jaarlijkse herbeoordeling.
- Versnellen van re-integratie en responsabilisering van alle betrokkenen.
Met dit totaalpakket zorgen we ervoor dat iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt om mensen die al lang afwezig zijn te volgen, te begeleiden en opnieuw kansen te bieden op de werkvloer. Iedereen moet maximaal zijn verantwoordelijkheid hierin nemen. Het vingerwijzen naar mensen die écht ziek zijn mag eindelijk stoppen.
Hoofdlijnen van de hervorming
- Preventieve pijler
Voorkomen is beter dan genezen. Eén van de pijlers van het Terug naar Werk-beleid is dan ook simpel: ervoor zorgen dat mensen in de eerste plaats niet uitvallen. Een paar jaar geleden bevestigde de EPCAP-studie (Evaluation of Primary Care Psychology) de meerwaarde van vroegtijdige psychologische interventies (die mogelijk zijn door de ELP-hervorming van minister Vandenbroucke) voor werkende mensen. [1]
We verhogen daarom het budget voor de ELP-conventie met 17,9 mio euro, zodat we met een snelle interventie absenteïsme kunnen verminderen en uitval kunnen voorkomen. Ook willen we het aanklampend beleid van onze ELP-werking versterken zodat we via outreachende ondersteuning op vindplaatsen (zoals de Vlaamse werkwinkels), in nauwe samenwerking met de arbeidsbemiddeling (GTB en VDAB, le FOREM en ACTIRIS bv), arbeidsongeschikten en werkzoekenden beter kunnen bereiken.
Maar we zetten ook in op andere preventieve acties, in nauwe samenwerking met collega van werk, minister Clarinval. Zo zal het preventief gezondheidstoezicht, dit zijn preventieve en regelmatig terugkerende onderzoeken die in bepaalde jobs verplicht zijn, hervormd en verbeterd worden en versterken we de rol van de arbeidsartsen en hun multidisciplinaire teams. Ook volgende acties zitten in het pakket van de vierde golf:
- We starten een pilootproject en testen de ‘arbeidsparticipatietoeslag’ (een nieuw instrument dat we tijdens de vorige regeerperiode voorbereid hebben) uit voor mensen met een progressieve aandoening. Dankzij de arbeidsparticipatietoeslag kan een werknemer met gezondheidsproblemen tijdelijk minder werken. Op die manier voorkomen we dat iemand volledig uitvalt.
- In nauwe samenwerking met de sociale partners van de NAR introduceren we een nieuwe cyclus van pilootprojecten rond preventie. Het reglementair kader voor die projecten wordt aangepast zodat de goede praktijken die eruit voortvloeien op grote schaal verspreid worden en toegankelijk worden gemaakt.
- Burn-out is een van de grootste epidemieën van onze tijd. Het treft iedereen: individuen, gezinnen, bedrijven, onze hele samenleving. Daarom lanceren we een burn-outplan om alle expertise en alle krachten van ons land te mobiliseren, over taal- en andere grenzen heen.
- Sinds 1 oktober 2022 zijn werkgevers verplicht om een collectief re-integratiebeleid te ontwikkelen, op regelmatige basis te evalueren en indien nodig aan te passen. Via de sociale inspectiediensten wordt toegezien op een betere handhaving van deze verplichting die opgenomen is in de Codex over het welzijn op het werk.
- We vereenvoudigen de verplichte risicoanalyse rond welzijn op het werk met een focus op toegankelijkheid en meer toegevoegde waarde. Daartoe wordt er verder ingezet op het gebruik van de OIRA-tool (online interactive risk assessment).
-
We voorzien een geleidelijke invoering van het familiekrediet als recht van het kind, om de combinatie van arbeid en gezin te faciliteren en op die manier uitval door combinatiestress/problemen te voorkomen, en dit door in een eerste fase gebruik te maken van het budget om een extra week naar keuze moederschapsrust/geboorteverlof in te voeren, op te nemen door één van beide partners ongeacht het professionele statuut.
- De herstelgerichte pijler
Mensen die arbeidsongeschikt worden, moeten de beste ondersteuning en zorg krijgen. En we moeten wanneer het kan, mensen alle kansen bieden om ook terug aan het werk te gaan. In dit proces spelen verschillende actoren een rol: de artsen, de mutualiteiten, de werkgevers, dienstverleners, maar ook de mensen zelf. We willen er met deze 4de golf nog meer voor zorgen dat iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt zodat mensen die uitgevallen zijn, alle kansen krijgen om terug aan het werk te gaan wanneer dit mogelijk is. Daarvoor is het nodig om de rollen van die actoren beter te definiëren. Dit doen we in nauw overleg met alle betrokkenen via een Ronde Tafel over Terug naar Werk, voorbereid en begeleid door een reeks van thematische high-level gespreksfora. De Ronde Tafel zal tijdens de legislatuur meerdere keren bijeengeroepen worden om de neuzen van alle betrokkenen echt in dezelfde richting te krijgen.
- De behandelende arts
Wanneer mensen uitvallen, gaan ze naar de dokter voor een ziektebriefje. Dat is de eerste stap richting arbeidsongeschiktheid, maar vanaf nu ook de eerste stap binnen het proces om terug aan het werk te gaan. We verwachten namelijk van een arts dat deze niet alleen kijkt naar wat personen (al dan niet voor een tijd) niet meer kunnen, maar ook naar wat mensen misschien (al dan niet in de toekomst) wel nog kunnen. We mogen namelijk niet vergeten dat werk ook deel kan uitmaken van het herstel. Werk geeft structuur, zorgt voor sociale contacten en biedt financiële zekerheid.
Van een behandelend arts vragen we om correct om te springen met het voorschrijven van arbeidsongeschiktheid, patiënten met chronische aandoeningen regelmatig op te volgen en de terugkeer naar werk mee te nemen in het behandel- en herstelproces. Het RIZIV zal dit ook monitoren en aftoetsen aan richtlijnen die via datamining worden opgesteld.
In de vorige golven werden al maatregelen genomen. Zo hebben we in het kader van de 3de golf beslist dat er een beperking komt van de voorschrijfduur tot 3 maanden in het eerste jaar dat mensen uitvallen. In deze vierde golf beperken we de duur van het eerste attest tot 3 weken en vragen we dat elke behandelende arts een patiënt in langdurige arbeidsongeschiktheid (d.i. langer dan 1 jaar afwezig) minstens éénmaal per jaar ziet voor een consult. Dit zorgt ervoor dat iedereen die thuis zit door ziekte, de juiste opvolging krijgt. Tijdens de afspraak kan de arts peilen naar hoe de patiënt zich voelt en kijken of deze persoon al dan niet (deeltijds) aan het werk kan gaan. De arts zal jaarlijks ook een nieuw elektronisch getuigschrift arbeidsongeschiktheid (eGAO) opmaken met daarin de diagnose, de verwachte duur en, als algemene regel tenzij informatie ontbreekt, eventuele mogelijkheden voor aangepast werk. Er komt dus een verplichte jaarlijkse vernieuwing van de aanvraag tot erkenning van de (langdurige) arbeidsongeschiktheid. Wie deze aanvraag niet doet, verliest zijn uitkering – behoudens voor een aantal pathologieën die zonder twijfel een zeer lange duur kennen, of zeer ernstig zijn. Dit strenge principe moet vanzelfsprekend op een haalbare en menselijke wijze in de praktijk gebracht worden. Zonder regelmatige opvolging is consequente ondersteuning, het zoeken en blijven zoeken naar kansen op werk, niet mogelijk.
Een voorwaarde voor een kwaliteitsvolle opvolging is zeker ook continuïteit in wie je opvolgt. Daarom zullen enkel huisartsen met een GMD-relatie of specialisten de arbeidsongeschiktheid van een patiënt mogen voorschrijven, tenzij er sprake is van overmacht. Het spreekt voor zich dat ook enkel artsen met een volwaardig RIZIV-nummer arbeidsongeschiktheid zullen kunnen voorschrijven (geen 00-artsen).
Het jaarlijkse gesprek met de behandelende arts zal in de meeste gevallen geen extra consultatie betekenen. We zien dat een grote meerderheid (tussen de 90 en 95%) van de chronische patiënten minstens jaarlijks een behandelend arts bezoekt. De hervorming vraagt vooral een extra focus tijdens deze consultatie: ook een mogelijke terugkeer naar werk moet besproken worden. Voor bepaalde aandoeningen bepalen we ook beter welke relevante medische info bezorgd moet worden. In het geval van een mentaal gezondheidsprobleem is dat bijvoorbeeld een verslag van een klinisch psycholoog of een psychiater, in het geval van bijvoorbeeld rugproblemen kan dat van een kinesist zijn.
Tot slot wordt er in samenwerking met universiteiten een programma rond evalueren van arbeidsongeschiktheid en arbeidspotentieel uitgewerkt dat ingebouwd wordt in relevante master-opleidingen (zeker de artsen-opleidingen, maar bvb. ook kinesitherapie, klinische psychologie). Dat programma kan ook gevolgd worden als extra module door beoefenaars van relevante zorgberoepen (zoals artsen die deze module nog niet in hun opleidingspakket kregen, professionele bachelors ergo, verpleegkunde, …).
- Het ziekenfonds
Een nieuw concept van arbeidsongeschiktheid
De eerste prioriteit is steeds en altijd het herstel van de werknemer. We verwachten niet dat iemand (volledig of zelfs gedeeltelijk) terug aan de slag zou gaan wanneer dat zijn of haar herstel in de weg staat. Voor deze personen blijft de ziekteverzekering een gepaste bescherming voor verlies van inkomen.
Bij de beslissing over een uitkering wordt nagegaan hoeveel inkomen iemand door zijn ziekte of beperking verliest (het “verdienvermogen”). Na zes maanden gebeurt die beoordeling op basis van meer dan alleen de oorspronkelijke job: ook andere vergelijkbare jobs én eventuele extra opleidingen worden mee in rekening gebracht.
De vraag is of we hierin niet verder moeten gaan. Moeten we op een bepaald moment niet kijken naar de hele arbeidsmarkt, en nagaan wat iemand daar nog wél kan doen?
Dat betekent niet dat we zolang moeten wachten met begeleiding. Voor de ondersteuning en begeleiding naar werk kunnen we wél veel sneller breder kijken dan het vroegere beroep, en al in een vroeg stadium onderzoeken welke andere jobs of sectoren mogelijk zijn.
We willen dit niet ondoordacht beslissen. Daarom vragen we aan het RIZIV om dit grondig te onderzoeken en ten laatste in 2028 een concreet voorstel uit te werken.
Een hervorming in de evaluatie van de langdurige arbeidsongeschiktheid.
Als mensen die langdurig ziek zijn elk jaar een nieuw attest moeten bezorgen aan hun ziekenfonds heeft dat natuurlijk een impact op de werking van deze organisaties. Ze zullen zich daarop moeten organiseren, o.a. door meer IT-middelen in te zetten, maar ook te evalueren hoe ze hun gespecialiseerde medewerkers zo effectief mogelijk inschakelen in de nieuwe processen. Ook daar moeten we de nodige hervormingen durven doorvoeren.
Concreet:
- We vragen aan de ziekenfondsen om beslissingen te laten nemen, waar ze genomen kunnen worden en bijvoorbeeld de mandaten van leden van het multidisciplinair team van de adviserend arts te verbreden.
- Beschikbare medische info moet gedeeld kunnen worden, zodat patiënten niet oneindig heen en weer gestuurd worden met hun medische verslagen. Maar mét respect voor de bescherming van de privacy en de gegevensbeveiligingsregels.
- De dienst uitkeringen van het RIZIV evolueert naar een organisatie voor kwaliteitsopvolging van de ziekenfondsen. Via gerichte audits en controles evalueren ze of de VI’s hun werk op een kwaliteitsvolle manier doen. VI’s die niet beantwoorden aan de kwaliteitsnormen zullen dit voelen in hun financiering. Als het gaat om zorg en begeleiding is alleen de beste kwaliteit goed genoeg.
Maar wie kwaliteit vraagt, moet investeren. Daarom zorgen we dat de capaciteit voor opvolging en begeleiding bij de VI’s versterkt wordt. Een investering die zichzelf vele malen terugbetaalt.
De inzet op prioritaire doelgroepen
Binnen de groep van de langdurig zieken zien we een snellere groei van bijvoorbeeld jongeren, personen met een mentaal gezondheidsprobleem, personen met spier- en skelet-aandoeningen, personen die werken in bepaalde sectoren, ... Het spreekt voor zich dat vooral deze groepen prioriteit zullen zijn bij de opvolging, naast de personen die een erkenning krijgen tot het pensioen. Het RIZIV zal bepalen welke groepen door de ziekenfondsen met prioriteit dienen te worden uitgenodigd voor een evaluatie van het arbeidspotentieel. We gaan ervan uit dat de ziekenfondsen tijdens de komende jaren (tot en met 2029) de dossiers van 218.000 mensen zullen herbekijken. We verwachten in deze groep een extra uitstroom uit de arbeidsongeschiktheid van gemiddeld 17%. De doelstelling is echter vooral om het potentieel van mensen terug op de radar te krijgen, zodat mensen beter kunnen geholpen worden.
- De werknemer/zelfstandige/verzekerde burger
Via de derde golf werden de sancties voor verzekerden met arbeidspotentieel aanzienlijk uitgebreid. Maar ook in de vierde golf zijn er nieuwe maatregelen. Via een snellere focus op de brede arbeidsmarkt tijdens de primaire arbeidsongeschiktheid en een jaarlijkse vernieuwing van de erkenning in langdurige arbeidsongeschiktheid wordt de werknemer/verzekerde burger sterk geresponsabiliseerd. Wel willen we hier meer dan duidelijk zijn: personen met zeer ernstige aandoeningen worden vrijgesteld van extra controles.
Verder werken we doorstroom-vallen in maatwerkbedrijven, beschutte werkplaatsen of andere ondernemingen in de sociale economie, weg door de cumulregels te aligneren op deze in de gewone bedrijven.
- Dienstverleners
We maken een onderscheid tussen enerzijds de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en de dienstverleners in het kader van het TNW-fonds. Voor de arbeidsbemiddelingsdiensten voorzien we een meer resultaatsgebonden financiering in akkoorden die worden gesloten. Voor de erkende dienstverleners van het TNW-fonds is het vooral belangrijk dat zij een kwalitatieve begeleiding aanbieden én dat er tegemoetgekomen wordt aan een aantal verwachtingen op gebied van resultaat.
- De werkgevers
Ook werkgevers moeten in dit proces hun verantwoordelijkheid opnemen. Om werkgevers aan te zetten tot het meer en sneller implementeren van aangepast werk, voorzien we vier maatregelen:
- Een uitbreiding van de solidariteitsbijdrage die via de TNW-wet wordt ingevoerd voor de 2e en de 3e maand, naar ook de 4e en de 5e maand van de arbeidsongeschiktheid (vanaf 1 januari 2027). Het gaat om de terugbetaling door de werkgever van 30% van de uitkering die betaald wordt door het ziekenfonds, wat neerkomt op 18% van het brutoloon per maand. De solidariteitsbijdrage is alleen van toepassing op bedrijven met meer dan 50 werknemers, en enkel voor werknemers die tussen de 18 en 55 jaar zijn. Bovendien is de solidariteitsbijdrage niet meer verschuldigd als de werknemer terug gedeeltelijk aan het werk gaat, ook in het geval dit bij een ander bedrijf is. Deze inkomsten gaan in zijn geheel terug naar de bedrijven die onder de maatregel vallen via een lastenverlaging. Wat we halen bij de werkgevers, geven we terug aan de werkgevers.
- Maar we gaan verder: we investeren extra middelen door een verhoging van de werkhervattingspremie die wordt toegekend aan werkgevers die via een gedeeltelijke werkhervatting die minstens 3 maanden duurt, kansen geven op een terugkeer naar werk aan een persoon die arbeidsongeschikt is erkend. Want werkgevers die inspanningen doen, mogen daarvoor beloond worden.
- Terwijl de trajecten bij de publieke bemiddelaars groeien, is het initiatief dat we genomen hebben om private bemiddelaars te betrekken via het TNW-fonds geen succes. We optimaliseren het TNW-fonds door het bedrag van de voucher voor de betaling van de dienstverlener te indexeren. Bovendien moet onderzocht worden hoe de aanvraagprocedure voor een voucher vereenvoudigd kan worden. We zullen de erkende dienstverleners aanspreken over de vraag hoe de sector zelf sterker kan mobiliseren hiervoor.
- Tot slot investeren we meer in sectorale mobiliteit. De sectorale mobiliteit vormt een tussenweg tussen de re-integratie binnen het oorspronkelijke bedrijf en de herinschakeling op de arbeidsmarkt. Ze richt zich op werknemers die na een lange afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid hun oorspronkelijke functie niet meer kunnen uitoefenen, maar over overdraagbare vaardigheden beschikken binnen dezelfde bedrijfstak.[2] Of ze nu medisch arbeidsongeschikt zijn, een beroepsomschakeling wensen, of gewoon niet langer passen binnen hun vroegere functie, deze werknemers kunnen nog steeds waardevol bijdragen aan een ander bedrijf binnen dezelfde sector. We starten met een pilootproject, dat we financieren met de restmiddelen van de huidige respo-maatregel. Die fondsen zullen sneller naar de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg worden overgeheveld. De FOD WASO zal het project ook beheren.
Met dit hele pakket zetten we nog sterker in op kwaliteitsvolle begeleiding, betere opvolging en activeren we alle actoren binnen het beleid om extra kansen te creëren. Alleen een beleid dat daarop inzet is duurzaam, en kan zorgen voor het beperken van de groei van het aantal langdurig zieken. We hebben dat helaas niet allemaal in de hand en er zal een natuurlijke toename blijven door bijvoorbeeld het verhogen van de pensioenleeftijd, het stopzetten van het medisch pensioen en de inkanteling van langdurig zieke ambtenaren in het ZIV-systeem, of de verstrenging van de regels in het werkloosheidsstelsel. Maar die toename zal in ieder geval sterk afnemen. Daar gaan we voor.
[1] Zes maanden na de start van een gemiddeld traject van zes sessies werd een daling van het absenteïsme met 41% vastgesteld – van vijf naar twee dagen per maand – samen met een significante verbetering in dagelijks functioneren (EPCAP, p. 8). Op basis van deze data werd een ziektewinst van circa €948 per patiënt berekend (p. 141), wat overeenstemt met een return-on-investment van 1,8 euro.
[2] Bijvoorbeeld een bouwvakker die om fysieke redenen zijn job niet meer kan doen, maar bij een andere werkgever aan de slag kan als werkvoorbereider. Hij heeft de job gedaan, dus weet perfect wat er allemaal in orde moet zijn om het werk te kunnen uitvoeren.